De tanden van de curator

Als curator heb ik een bonte gereedschapskist aan bevoegdheden geërfd van de wetgever uit 1893. De faillissementswet uit dat jaar blijkt erg duurzaam, ook als je niet meer met paard en wagen naar de rechtbank moet. Sommige instrumenten werken echter beter dan anderen. Over vooralsnog tandeloze strafrechtelijke sancties heb ik het eerder gehad. De wetgever heeft echter gelukkig ook in de faillissementswet enige dwangmiddelen ingebouwd.

Een failliete persoon of de bestuurder van een failliete onderneming heeft een informatieplicht. Artikel 105 van de faillissementswet is daar vrij duidelijk in:

“De gefailleerde is verplicht voor de rechter-commissaris, de curator of de commissie uit de schuldeisers te verschijnen en deze alle inlichtingen te verschaffen, zo dikwijls hij daartoe wordt opgeroepen.”

Dit is overigens de tussentijds gemoderniseerde tekst. Wij juristen houden van traditie zal ik maar zeggen. Maar dat terzijde, de failliet moet dus aan mijn tafel verschijnen ‘zo dikwijls’  als ik dat wil. Maar tegenwoordig is e-mail ook een prima middel om de meeste informatie te verschaffen. Verschijnt de failliet niet, of geeft hij verkeerde inlichtingen, dan gaat fase twee in. De failliet wordt dan opgeroepen om voor de rechter-commissaris te verschijnen en dat gaat niet via e-mail, maar dan word je ook echt opgeroepen om bij de rechtbank te verschijnen.

Dit blijkt al een verbluffend effectief psychologisch middel, want vrijwel niemand wil door een rechter en in de rechtszaal op het matje geroepen worden. Denk maar aan de keren dat je voor het schoolhoofd moest verschijnen omdat je het weer te bont had gemaakt. Soms is een verhoor niet eens meer nodig. De uitnodiging alleen is voldoende om toch het duveltje uit het doosje te krijgen. Maar komt het toch op een verhoor aan, dan maak je wel bijzondere dingen mee.

Twee voorbeelden…

Harry (niet zijn echte naam) was een combinatie van een rasfantast en een oplichter. Harry bleek tijdens het faillissement  koopcontracten voor verschillende restaurants te hebben gesloten en hij had deze geprobeerd te betalen met niet gedekte buitenlandse cheques. De rechter-commissaris en ik waren het er over eens dat een verhoor geboden was. Was er immers ergens geld?

Harry kwam aan bij de rechtbank met een duidelijke kegel en een advocaat. De rechter-commissaris, normaal een sympathieke en welbespraakte dame, kreeg vervolgens een lang en onsamenhangend verhaal te horen.  Welke vraag ook door de rechter gesteld werd, het was mijn schuld. Ik had hem zo weinig geld gelaten dat hij van Delft naar Rotterdam had moeten lopen voor een gesprek. Hij moest wel iets voor zichzelf beginnen, want ik liet hem maar niets etc. etc. Antwoorden kwamen er niet. De rechter-commissaris had er tabak van en sloeg op een gegeven moment met haar wetboek op tafel en schreeuwde: “Het kan me niet bommen meneer, geef gewoon antwoord.

Harry voelde dat hij op weinig sympathie kon rekenen en veranderde van koers: “mevrouw, ik wist het allemaal niet en het spijt me heel erg, duizend maal sorry en meer kan ik niet zeggen. Ik ben moe, heel moe”. De enige toevoeging van de ochtend van zijn advocaat was dat Harry het echt allemaal niet had begrepen. Uit zijn strafblad bleek echter dat Harry eerder veroordeeld was voor flessentrekkerij en valsmunterij. Oplichting en valse cheques pasten prima in het rijtje. Uiteindelijk kwam met horten en stoten wel los wat hij allemaal had proberen uit te halen.

De conclusie was dat Harry veel praatjes had, waar hij mogelijk ook zelf in geloofde, maar dat er geen geld ergens was blijven hangen.  De strafbare feiten waren voor justitie en wij hadden een verklaring op schrift van hem over zijn handelen. Harry was daarna in ieder geval meewerkend genoeg om het faillissement af te kunnen wikkelen.

Peter (gek genoeg ook niet zijn echte naam) was een ander verhaal. Hij was telg van een familie van faillieten en was door de wol geverfd. Er waren vermoedens dat hij de onderneming had doorgestart. Tijdens het eerste verhoor van de rechter-commissaris gaf hij geen kik. Door pure toeval kwam een van onze secretaresses via haar vriend er drie maanden later achter waar hij een nieuwe werkplaats had ingericht. Peter werd weer opgeroepen voor verhoor en deze rechter-commissaris vond dat ook fase drie moest worden ingezet: de gijzeling. Het ultimum remedium van de faillissementswet. Blijf je geen inlichtingen geven, dan kun je worden gegijzeld voor 30 dagen of langer. Maar daarover in een volgende blog meer.

Peter werd er op gewezen dat wanneer hij dit keer geen inlichtingen zou geven, hij meteen dezelfde ochtend door kon naar de gijzelingszitting van de rechtbank. Na lang draaien in de hoop dat we toch niet alles wisten, gaf Peter toch toe dat hij alle klanten had overgezet naar een nieuw bedrijf. Met deze informatie in de hand heb ik nog enkele tienduizenden euro’s kunnen traceren. De wrok van de moeder van Peter was echter groot. In een drie pagina’s tellende brief werd nog aan de rechter-commissaris uit de doeken gedaan hoe ik de toekomst van deze goede jongen verpestte. Dat er bijna acht ton aan onbetaalde schulden achtergelaten was, telde in dit universum niet mee.

En dan heb ik het niet eens gehad over de coke snuiver (na een toiletbezoek bij de rechtbank wild agressief), de gentleman oplichter (ik heb geen cent, maar draag wel Burberry) en de kamper (ja, ik heb het zwarte geld opgemaakt, nou en?). Een ding hebben ze wel meestal gemeen, het ligt niet aan hen, maar aan de curator…


 

© 2015 – 2018, MariaB. All rights reserved.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *