Het CBS onderzocht enige jaren geleden in hoeveel procent van faillissementen fraude voor komt. Dat was in een schrikbarend 30 % van de gevallen. Het onderzoek betrof bovendien alleen door curatoren geconstateerde (vermoedens van) fraude. Vermoedelijk zijn er ook gevallen waarin fraude niet is opgemerkt, waardoor het percentage nog verder stijgt.
In de praktijk klopt dit cijfer aardig als ik ook de kleinere vergrijpen meetel. Het kort voor faillissement even overschrijven van assets naar een andere B.V. Even een paar duizend Euro naar jezelf overmaken om de magere weken na faillissement door te komen. Veel van deze kruimelgevallen lost de curator zelf op. Je bent dan de ouder die je kind betrapt met zijn hand in de snoeppot en de meesten zullen na vermanende woorden netjes de buit terug betalen.
Dit zijn ook geen meestercriminelen. Het overschrijven van een kenteken wordt in Nederland altijd geregistreerd. Je valt dus altijd door de mand, maar toch komt het regelmatig voor dat vlak voor het faillissement ineens een busje of een auto ‘weg’ is. Meestal niet verkocht aan een garage voor een marktconforme prijs, maar aan Pietje of Henk, die toevallig zoon of nieuwe zakenpartner van de bestuurder zijn. Of gewoon contant verkocht: “De naam van de koper weet ik niet mevrouw.” “Nee mevrouw, het geld heb ik niet meer.” Zucht…
Ook deze kleinere fraudes zijn misdaden en strafbaar. Ons strafrecht kent het prachtige begrip ‘bankbreuk’ om dergelijke vergrijpen aan te duiden. Het begrip bankbreuk zou zijn oorsprong vinden in het in de middeleeuwen stuk slaan van de tafel van een geldhandelaar bij faillissement.
Strafrechtelijk betekent bankbreuk samengevat dat er door list en bedrog geld en/of goederen zijn onttrokken aan het faillissement waardoor de schuldeisers achter het net vissen. De artikelen uit het stafrecht die hierover gaan zijn echter bijna al zo archaïsch als het begrip bankbreuk zelf, vandaar dat er ook een modernisering van de wet op stapel staat.
Maar… als je als curator aangifte doet, dan wordt daar van oudsher weinig tot niets mee gedaan. In mijn 15 jaar als curator is nog nooit een aangifte omgezet in een vervolging, laat staan een veroordeling voor faillissementsfraude. Een voorbeeld: failliet is naar het buitenland vertrokken en laat na te vertellen dat hij een erfenis van een ton heeft ontvangen, die hij op een buitenlandse bankrekening heeft gestald. Via een tip kom ik hier achter en dan blijkt dat de erfenis na faillissement is opgemaakt. Als een god in Frankrijk geleefd (tot het geld op was). Het verzwijgen van de erfenis levert een schoolvoorbeeld van bedriegelijke bankbreuk. Ik heb hiervan melding gemaakt bij het loket faillissementsfraude in Zwolle en inmiddels wacht ik al anderhalf jaar op een bericht of er een aangifte zal worden opgenomen. Het faillissement is inmiddels al lang en breed afgewikkeld.
Onze Minister van Jusititie en Veiligheid wil nu dat faillissementsfraude harder wordt aangepakt. Daartoe heeft hij een nieuw wetsvoorstel ingediend. Niet om meer capaciteit en budget te creëren voor de bestrijding van faillissementsfraude bij justitie. Nee, om de curator als crimefighter naar voren te schuiven. Taadaa! Nu heb ik ook een cape bij mijn hakken.
De curator moet melding maken van faillissementsfraude bij de rechter-commissaris en dan kan de rechter-commissaris de curator bevelen om aangifte te doen. Dan doet de curator braaf een melding bij het loket faillissementsfraude en wat gebeurt er dan? Wellicht ben ik te cynisch, maar ik denk niets. Ik laat mij echter graag prettig verrassen.
Daarnaast stoort het kostenaspect. Alleen als een aangifte daadwerkelijk wordt opgenomen, mag ik als curator een declaratie indienen voor de tijd dat ik aan de aangifte zelf (lees een gesprek en het doorlezen van de aangifte) kwijt ben. Dan betaalt de staat een paar honderd Euro voor een compleet fraudeonderzoek. Mooi toch?
De curator krijgt van de wetgever daarentegen geen uitgebreidere bevoegdheden om bijvoorbeeld met machtiging van justitie medewerking van banken af te dwingen (follow the money), zodat veel onderzoeken op een dood spoor eindigen omdat er onvoldoende bewijs is.
Nog daargelaten dat ik mij niet kan herinneren dat ik heb nagelaten fraude te melden aan een rechter-commissaris, schiet dit wetsvoorstel zijn doel dus totaal voorbij. De praktijk schreeuwt om lokale teams van het Openbaar Ministerie, die faillissementsfraude vanaf zeg 10.000 Euro snel afhandelt. Iedere curator heeft namelijk nog een zaak in de kast hangen, waar duidelijk gesjoemeld is, maar waarvan je weet dat aangifte geen zin heeft, omdat het bijvoorbeeld ‘maar’ 40.000 Euro betreft.
Met een werkelijke dreiging van vervolging zul je ook zien dat de gelegenheidscriminelen een stuk minder snel graaien. Dus maak van de curator niet een verkapte BOA, maar zorg er voor dat we effectief gebruik kunnen maken van de bestaande mogelijkheden die het strafrecht biedt!
© 2015 – 2018, MariaB. All rights reserved.